NAPOLEON gaat naar SINT -  HELENA



 Inleiding    Voorbereiding    Bronnen      

ZONDAG 20 aug. (maandag)
Vaarweek 2

Gourgaud:
Goede wind. We luisteren naar een preek. Een brik komt langszij en brengt ons brieven; hij is vier Franse boten tegen gekomen; we denken dat zij ons zoeken om ons te bevrijden.

Louis Garrot:
Hij verschijnt niet aan het diner. Geen spel.

Aubry:
Als de keizer zich aan dek verveelt, stelt hij aan officieren of bemanningsleden vragen over de veldslagen, waaraan zij hebben deelgenomen en verbaast ze met zijn zeemanskennis. Als tolk dient een midshipsman of O’Meara, soms ook een matroos uit Jersey of een Italiaan van de Ionische eilanden of van Malta.

Op een dag onderhoudt hij zich met de eerste scheepsonderofficier, een man, die zonder hoop op epauletten, toch voor de leiding op het schip verantwoordelijk is. De vrijmoedige open zeeman bevalt de keizer zeer. Bij het weggaan zegt Napoleon:
“Komt u morgen aan het avondeten.” De goede man is hevig geschrokken. Eerst gelooft hij aan een vergissing, maar men legt hem uit dat Napoleon goede diensten beloont, zonder op een rang te letten. “Maar”, zegt de onderofficier, “de admiraal en de kapitein zullen het toch niet toestaan, dat ik met u aan tafel zit.” “Inderdaad,” zegt de keizer, “als het hun niet bevalt, kunnen we niets doen. Dan moet u maar met mij in mijn hut eten.” Even later loopt Sir George Cockburn op de keizer af, die hem dit alles vertelt. De admiraal ergert zich misschien, beheerst zich echter en stelt dat “wie dan ook door de generaal wordt uitgenodigd, daardoor van de geldende voorschriften ontheven is.” Hij laat de scheepsonderofficier roepen en zegt tegen hem dat hij morgen bij het diner welkom is. Inderdaad wordt deze op het beste onthaald. En vanaf deze dag stijgt het aanzien van de keizer bij de matrozen van de Northumberland en bij de soldaten van het 53e infanterieregiment tot de grootste hoogte.

Cockburn maakt zich hierover zorgen. Om het contact tussen Napoleon en de manschappen af te remmen en wie weet een opstand ten gunste van zijn doorluchtige passagier de kop in te drukken, plaatst hij een schildwacht voor Napoleons deur.

Opdat hij bij tijdens zijn wandelingen en zijn bespiegelingen geen last zal hebben van het manoeuvreren hebben ze (de manschappen) onder elkaar een soort scheepspolitie ingesteld.

 

Met glanzende ogen kijken ze hem na als hij langskomt. Ook tegenover de keizerlijke begeleiders zijn ze zeer voorkomend. De kleine Bertrands spelen met de jongsten onder hen. Cockburn en Ross zijn met deze ontwikkelingen absoluut biet blij, maar ze wagen het niet in te grijpen. Het groeit hen boven het hoofd. Zelfs hun eigen gevoelens tegenover Napoleon veranderen. Cockburn verraadt dat onwillekeurig in zijn dagboek. De waardige eg geduldige houding van de keizer in zijn ongeluk, het inpalmende van zijn omgangsmanieren, de klank van zijn stem – dat alles heeft heel langzaam de vooroordelen weggedrukt, de haat overwonnen. Men geeft zich over aan zijn genie, beklaagt zijn lot, voelt met hem mee, deze held, van wie zoveel eenvoudige menselijke toverkracht uitgaat.

Spoedig zal de admiraal tegen Gourgaud zeggen: “Generaal Bonaparte heeft er goed aan gedaan zich aan ons over te geven. Wie weet, haalt een Engels eskader hem ooit van Sint-Helena naar Frankrijk terug.”

Nee, Cockburn is niet meer de gedreven gevangenisbewaarder van de eerste dagen, die, nadat hij Napoleon gegroet had, snel zijn hoed weer op het hoofd drukt, “opdat deze zich met betrekking tot zijn belangrijkheid niet zoveel inbeeldde.” Als hij samen met de keizer de avondwandeling op het dek maakt en diens sierlijke schoenen op de natte planken uitglijden, reikt hij hem de arm en straalt over zijn hele gezicht als Napoleon als een vriend tot hem spreekt.

Elke nacht schrijft hij op wat zijn gevangene heeft gezegd. Zijn zwager, kapitein Ross, doet misschien nog wel meer moeite om de reis van de keizer te veraangenamen. Sir George Bingham en de officieren van het 53e tonen zich eveneens bij elke gelegenheid eerbiedig en voorkomend (1).

Aantekening:
1.
De omslag in de stemming was inderdaad algemeen.Hoewel Napoleon in Plymouth en Torbay voorwerp van sympathie was geweest, was de algemen Engelse opvatting hem toch vijandig gezind. Men zag hem als een soort menseneter of duivel. Tijdens de eerste dagen was dit aan boord van de Northumberland van scheepsjongen tot admiraal de gangbare opvatting. De kleine scheepsbibliotheek bevatte ettelijke schotschriften en pamfletten tegen Napoleon. Nog voor de aankomst op Madeira waren deze verdwenen.